DE DIEPDRUKTECHNIEK
(Engels: Intaglio printing, Frans: Impression en creux, Duits: Tiefdruck)
Copyright tekst: auteur Hans Rensema in memoriam
Tot de diepdruk worden alle technieken gerekend waarbij aan het oppervlak van de drukvorm de inkt lager ligt dan het omringende materiaal.
Voor alle ambachtelijke diepdruktechnieken geldt dat men bij het afdrukken met een tampon een laag drukinkt aanbrengt over de hele plaat. Daarna wordt deze met de muis van de hand ‘afgeslagen’, dat wil zeggen ontdaan van alle overtollige inkt. Om dit proces goed te laten verlopen wordt de ingeïnkte plaat op een verwarmingsplaat gelegd om de inkt soepel te maken. Hierna wordt met een stuk papier de plaat afgewreven zodat alle delen die wit moeten blijven van inktresten worden ontdaan. Het oppervlak van de plaat is dan weer schoon en alleen in de dieperliggende groeven blijft inkt achter. Vervolgens wordt de plaat op de pers gelegd en hierop komt dan een vochtig, sterk zuigend vel papier en een laag vilt.
Dit stapeltje wordt onder hoge druk langzaam tussen de twee metalen walsen van de pers doorgedraaid waarbij de soepele viltlaag er voor zorgt dat het papier in de met drukinkt gevulde groeven wordt geperst, zodat de inkt als het ware op het papier komt te liggen.
Hoe dieper de groeven zijn, des te meer inkt kunnen zij bevatten en des te zwarter zullen de afgedrukte lijnen zijn.
Metaalgravure (E: Line engraving, Fr: Gravure au burin, D: Kupferstich, Kupferschnitt)
De metaalgravure is de oudste en tot de introductie van de rakeldiepdruk, de lithografie en de moderne vlakdruk procédé’s, de meest toegepaste drukmethode van illustraties. In een gladgeschuurde en gepolijste metalen plaat, die meestal van koper maar soms ook van staal is gemaakt, worden met een scherp, puntig beiteltje groeven gestoken. Dit beiteltje, het ‘graveerijzer’ of ‘burijn’, is een gereedschap waarmee oorspronkelijk wapensmeden harnassen en wapens van ornamenten voorzagen. Ook edelsmeden brachten met burijnen versieringen aan op hun gouden en zilveren voorwerpen. De gegraveerde ornamenten werden dikwijls ingewreven met ‘niëllo’. Dit is een mengsel van zilver, koper, lood en zwavel, dat door verhitting vloeibaar werd gemaakt zodat het in de gegraveerde lijnen liep. De tekening kwam zo duidelijker uit tegen de gepolijste metalen achtergrond.
De afdrukken die de wapen- en edelsmeden daarvan maakten werden vaak gebundeld en dienden dan waarschijnlijk als een soort stalenboek.
Volgens de schilder Vasari *) werd de eerste niëllo-afdruk omstreeks 1450 gemaakt door een Florentijnse goudsmid genaamd Maso (Tommassoii) Finiguerra (1426-1464) maar de kopergravure was al voor die tijd ook in Noord-Europa bekend.
De oudst bekende kopergravures zijn prenten uit een Duitse passiereeks en dragen het jaartal 1446. De maker van deze serie prenten is onbekend gebleven en wordt daarom met de noodnaam ‘Meester van 1446’ aangeduid.
*) Giorgio Vasari (1511-1574) wordt algemeen beschouwd als de eerste kunsthistoricus van Europa. Hij schreef een groot aantal biografieën van kunstenaars die werden gepubliceerd in zijn boek ‘Le Vite de’ piú eccelenti Pittori, Scultori e Architettori Italiani, Da Cimabue Insino a ‘Tempi Nostri’ of kortweg ‘Le Vite’ (‘De Levens’), dat in 1550 in Florence werd uitgebracht. In 1568 werd ‘Le Vite’ uitgebreid en in 3 banden opnieuw uitgegeven.
Burijn, boven: bovenaanzicht, onder: zijaanzicht
Gegraveerde ornamenten die ingewreven zijn met niëllo,
detail van een 16e eeuws harnas
Principe van een diepdruktechniek (ets)
Kopergravure uit een Duitse passiereeks, de 12 apos- telen: Petrus, ‘Meester van 1446’, Kupferstichkabinett, Berlijn
Karakteristiek voor een gegraveerde lijn is dat hij aan het begin en aan het einde smaller is dan in het midden. Deze kenmerken ontstaan doordat de ruitvormige doorsnede van de punt van een burijn eerst geleidelijk in het metaal wordt gestoken en na het voltooien van de lijn eveneens weer geleidelijk het metaal verlaat zodat er spitse punten ontstaan. Door meer druk uit te oefenen op de burijn worden de lijnen breder en dieper. Hiervan maakt de graveur gebruik om er donkere partijen mee aan te suggereren.Bij het graveren wordt naast de groef een walletje metaal opgeduwd, de zgn. ‘braam’. Deze braampjes worden achteraf meestal met een schraapstaal weggeslepen. De koperplaat ligt tijdens het steken van de lijnen veelal plat op de tafel maar wordt soms ook op een met zand gevuld leren kussen gelegd, dat aan de bovenkant is afgeplat om zo gemakkelijker vloeiende gebogen lijnen te kunnen steken. Soms worden er in plaats van lijnen, kleine putjes in het metaal gestoken. Deze putjes hebben verschillende diameters, hoe groter de diameter des te dieper ze worden met als gevolg dat er meer drukinkt in achterblijft bij het afdrukken. Door met deze verschillen te variëren kan men grijswaarden suggereren. Deze techniek kreeg dan ook de toepasselijke naam ‘stippelgravure’ en was daarmee de voorloper van de aan het eind van de negentiende eeuw ontwikkelde rakeldiepdruktechniek die gebaseerd is op hetzelfde principe.
De etser (links) en de graveur (rechts) aan het werk, A. Bosse (1645)
17e Eeuwse drukkerij (ets/gravure), A.Bosse (1645)
Op de bovenste prent zijn een etser (links) en een graveur (rechts) te zien die aan het werk zijn terwijl op de achtergrond hun clientèle staat afgebeeld: een edelman en twee geestelijken.
Op de onderste plaat wordt het afdrukken van een ets/gravure getoond. Van links naar rechts zien we het afwrijven van de koperplaat na het ‘afslaan’, het ininkten van de plaat met een tampon en het afdrukken op de houten pers terwijl aan de waslijnen een aantal pas gedrukte prenten te drogen hangen. De publicatie waarbij deze afbeeldingen horen werd door Bosse geschreven en geïllustreerd en was de allereerste verhandeling die ooit over de gravure en de ets is verschenen.
Het boek getiteld: ‘Traicté des manières de graver en taille douce sur l’airin’ werd in het jaar 1645 in Parijs gepubliceerd en door Bosse zelf gedrukt en uitgegeven.
De verschillende onderdelen van een gravurepers, gravure, ‘Encyclopédie ou dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des métiers’ van Diderot & le Rond d’Alembert’
Het steken van gebogen lijnen in een koperplaat op een kussen, ‘Ency- clopédie ou dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des métiers’, Diderot & le Rond d’Alembert’
Een hedendaagse graveur aan het werk (foto: collectie RHCL)
De gereedschappen van de graveur: tampon (F), een slijpsteen (D), burijnen (1 & 2), schraapstaal en polijst- of bruneerstaal (4 t/m 7), gravure van een onbekende maker
Mezzotint
(E: Mezzotint, Fr: Manière noir, Manière anglaise, D: Schwarzkunst, Schabkunst)
De mezzotinttechniek werd uitgevonden door Ludwig von Siegen (ca.1609 – ca.1680), een in Utrecht geboren Duitse legerofficier die daarnaast ook als amateur graveur werkzaam was.
De vroegst bekende mezzotint stamt uit 1642 en is het portret dat von Siegen maakte van een adelijke dame (landgravin Amalia Elisabeth von Hessen-Kassel).
De techniek beleefde in de zeventiende en achtiende eeuw in Nederland en Frankrijk maar vooral in Engeland een grote bloeiperiode en werd veel toegepast in de portretkunst en bij de reproductie van schilderijen. Met de mezzotinttechniek kan maar een beperkte oplage van een plaat gedrukt worden.
Met een halfronde beitel die voorzien is van tientallen scherpe puntjes, het zgn. ‘wiegijzer’ of ‘berceau’, wordt langdurig in verschillende richtingen over een koperen plaat ‘gewiegd’ tot er een regelmatig en dicht putjespatroon is ontstaan .
Als men een op deze manier bewerkte plaat zou afdrukken ontstaat er een egaal zwart vlak
met een fluweelachtig aanzien omdat in elk putje en achter elk braampje ongeveer even veel
drukinkt blijft zitten.
Door nu met een schraapstaal een voorstelling weg te schaven worden de putje minder diep en kunnen minder inkt vasthouden. Met een ‘polijststaal’of ‘bruneerijzer’ kunnen op sommige plaatsen de braampje geheel of gedeeltelijk worden afgevlakt waardoor deze delen minder fluweelachtig worden. Op deze wijze kan men verschillende grijstinten ofwel ‘halftonen’ verkrijgen. De Nederlandse naam ‘mezzotint’ is een verbastering van het Italiaanse ‘mezzetinte’ wat halftoon betekent. Omdat er vanuit een egaal zwart oppervlak wordt gewerkt werd deze diepdrukmethode ook wel ‘Zwarte Kunst’ genoemd.
portret van landgravin Amalia Elisabeth von Hessen-Kassel, mezzotint
Het bewerken van het oppervlak van een koperen plaat met een wiegijzer (rechts)
Kleuren mezzotint in de anatomische illustratie
Er zijn ook methodes ontwikkeld om met behulp van de mezzotinttechniek in kleur te kunnen drukken. In 1736 had de Nederlandse anatoom Bernhard Siegfried Albinus de kleuren mezzotint al gebruikt in een aantal publicaties. De in Frankrijk geboren schilder en graveur Jan Ladmiral (1698-1773) maakte voor hem een serie kleurenprenten in de mezzotinttechniek.
Hij had deze techniek, die gebruik maakt van de drie primaire kleuren rood, geel en blauw (het zgn. RYB kleursysteem), geleerd van de uitvinder van deze kleurendrukmethode, de in Frankrijk levende Duits/Franse graveur Jacob Christoph le Blon (1667-1741).
Deze graficus was een afstammeling van naar Duitsland gevluchte Franse Hugenoten die zich in Frankfurt hadden gevestigd.
Albinus en Ladmiral waren daarmee de eersten in de geschiedenis van de anatomische illustratie die de kleurendruk hebben toegepast in publicaties.
Kleurenmezzotint gedrukt met drie kleuren die Jan Ladmiral maakte voor Albinus
Ets (E: Etching, Fr: Gravure à l’eau-forte, D: Radierung)
Omdat het graveren met een burijn in een koperen plaat een moeizame en tijdrovende bezigheid is zocht men naar een methode om vrijer en gemakkelijker te kunnen werken. Deze werd gevonden in de vorm van het etsen. Als uitvinder van de ets wordt beschouwd: Wenzel van Olomucz een graveur uit Moravië die in 1483 het etsen met zuur in koper(?) ontdekt zou hebben. Bij de etstechniek worden de lijnen met behulp van een zuurbad uitgebeten in het metaal, wat veel minder moeite kost. Juist hierom werd de ets aanvankelijk dan ook als minderwaardig beschouwd aan de gravure.
Op een gladgepolijste metalen plaat, meestal zink of koper wordt een dun laagje zuurbestendige etsgrond gesmolten. Deze etsgrond bestaande uit gesmolten asfalt, hars en bijenwas, blijft ook na afkoeling vrij zacht en men kan er zonder moeite met een etsnaald met een spitse punt in tekenen. De lijnen hoeven niet in het metaal te worden gekrast *), het is voldoende om het metaal weer bloot te leggen. Eventuele ‘foute lijnen’ kunnen met een penseel met vloeibare was, de zgn.‘vernis noir’, weer dicht gelakt worden. Een’ foute lijn’ in een gravure daarentegen moet met veel moeite helemaal dicht gewreven worden met een polijststaal. De achterkant van de etsplaat wordt afgedekt met een zuurbestendige lak. Nadat de tekening voltooid is wordt de plaat in het zuurbad gelegd. Op de plaatsen waar de etsgrond is weggekrast etst het zuur lijnen in het metaal. Bij een zinken plaat gebruikt men daarvoor meestal in water opgelost salpeterzuur, bij een koperplaat is dat ijzerchloride. Hoe dieper de lijnen zijn geëtst, des te meer inkt ze kunnen bevatten en des te donkerder de afdruk zal worden.
*) Wanneer de lijnen niet met behulp van een zuurbad worden uitgebeten maar met de scherpe punt van een etsnaald in het metaal worden gekrast spreekt men van een ‘droge naald’, een techniek waarmee maar een heel kleine oplage gedrukt kan worden
Échoppe
Omdat de ets als minderwaardig werd beschouwd, werden er methodes ontwikkeld om een ets zoveel mogelijk op een gravure te laten lijken.
Zoals al eerder opgemerkt begint een met een burijn gestoken lijn spits, wordt in het midden breder en eindigt weer spits. Deze kenmerken kunnen worden nagebootst door in de etsgrond te tekenen met een échoppe. Dit is een ronde etsnaald die geen spitse punt heeft, maar schuin is afgeslepen zodat er een ellipsvormig vlakje met scherpe randen ontstaat. Door al tekenend de échoppe tussen wijsvinger en duim rond te draaien, ontstaan er lijnen die aanzwellen en weer afnemen.
Voor etsen die met de échoppe gemaakt zijn gebruikt men ook wel de term ‘taille douce’. (Deze term wordt overigens ook gebruikt voor een techniek waarbij een plaat eerst wordt ‘vóórgeëtst’ om daarna te worden voltooid met behulp van een burijn).
Rakeldiepdruk
(E: Photogravure, Fr: Héliogravure, Hélio, D: Rakeltiefdruck)
De rakeldiepdruk die ook wel wordt aangeduid als rotogravure, maar eveneens bekend staat onder de namen koperdiepdruk en rasterdiepdruk, werd in 1875 bedacht door de in Tsjechië geboren schilder, fotograaf en illustrator Karl Klietsch die werkzaam was in Wenen. Met deze uitvinding begon het tijdperk van het machinale diepdruksysteem.
Het rakeldiepdrukprocedé werd op grote schaal toegepast bij het vervaardigen van tijdschriften en boeken met kunstreproducties.
Bij dit machinale diepdruksysteem wordt gebruik gemaakt van een cilindervormig drukelement dat langs fotografische weg voorzien is van een raster van putjes van gelijke grootte, maar van verschillende diepte. Deze rasters zijn heel fijn; van 3600 tot wel 25.600 putjes per vierkante centimeter.
De drukcilinder wordt ingerold met heel dunne, vloeibare inkt en met een rakel, (d.i. een scherp mes), schraapt daarna het oppervlak van de cilinder schoon, zodat er alléén in de putjes inkt achterblijft. Hoe dieper de putjes, des te meer inkt ze kunnen bevatten en des te donkerder zal de afdruk zijn. Diep is in dit verband wel een erg relatief begrip omdat de diepste putjes nooit dieper zijn dan enkele honderdste millimeters.
De rakeldiepdruk wordt als procedé tot op de dag van vandaag nog steeds gebruikt zoals bijvoorbeeld bij het drukken van bankbiljetten en andere waardepapieren. Hetzelfde geldt overigens ook voor de staalgravure die ook nog steeds wordt toegepast bij dit type drukwerk.
Meerkleurendruk
Zoals beschreven bij de ‘Hoogdruk’ waren de clair-obscur houtsnede en het met de hand inkleuren van gravures en etsen gedurende lange tijd de enige technieken om afbeeldingen in kleur te kunnen drukken.
Na veel experimenteren kwamen er vanaf het begin van de zestiende eeuw een drietal diepdrukmethoden beschikbaar om meerkleuren prenten te drukken:
1 à la poupée: één plaat wordt met meerdere kleuren ingeïnkt met kleine tampons en in één keer afgedrukt, vaak werd de afdruk achteraf ook nog met de hand met aquarelverf beschilderd.
2 au repérage: diverse platen worden in verschillende kleuren ingeïnkt en achtereenvolgens op hetzelfde vel papier gedrukt, waarbij uiteindelijk één meerkleurige afbeelding ontstaat.
3 puzzelprent: meerdere platen (voor elke kleur een aparte plaat) vormen samen één voorstelling, de platen worden naast en/of in elkaar gelegd en in één keer afgedrukt.
In de loop van de zeventiende eeuw zijn verschillende drukkers en kunstenaars bezig geweest om te experimenteren met deze methoden, zoals de in Haarlem geboren Amsterdamse schilder en graficus Hercules Pietersz. Seghers (1589/90-1633/’38)) die deze vorm van prentkunst tot grote hoogte wist te brengen.
Het is vooral aan de Nijmeegse kunstenaar Johannes Teyler (1648 – vóór 1709) te danken dat er eind zeventiende eeuw kwalitatief hoogwaardige kleurendrukken geproduceerd werden; hij gebruikte de à la poupée-techniek, waarmee hij tussen 1683 en 1688 succesvol experimenteerde.
Teyler krijgt in 1688 een octrooi van de Staten van Holland voor deze zeer kostbare meerkleuren diepdruktechniek
BRONNEN DIEPDRUKTECHNIEK
F. van der Linden (1980)
‘De grafische technieken’ (Cantecleer Handboeken deel XII)
Uitg.: Cantecleer, De Bilt, Nederland
J. te Kiefte (1986)
‘In grote lijnen’ Teken- en schildermaterialen – Grafische technieken
Uitg.: Walva – Boek (Walva Vaassen B.V.), Apeldoorn, Nederland
A. Steinman (2012)
‘Engraving and Etching,1400 – 2000’
Uitg.: Brill / Hes & De Graaf, Leiden en Boston, Nederland / U.S.A.
N.G. van Huffel (1913)
‘Zwarte Kunst’
in: Elseviers’s Geïllustreerd Maandtijdschrift (1891-1940)
Uitg.: Elsevier, Amsterdam, Nederland
L. Choulant, M. Frank, F. H. Garrison, E.C. Streeter en S.A. Friedberg (1852/1920)
‘History and bibliography of anatomic illustration in its relation to anatomic science and the graphic arts’
Uitg.: The University of Chicago Press, Chicago, Ill., U.S.A.
(De oorspronkelijke Duitse uitgave van Ludwig Choulant verscheen in Leipzig in 1852 en werd gepubliceerd door de uitgever Rudolph Weigel. Titel: ‘Geschichte und Bibliographie der anatomischen Abbildung nach ihrer Beziehung auf Anatomische Wissenschaft und Bildende Kunst’)
M. Putscher (1973)
‘Geschichte der Medizinischen Abbildung’
Teil 2: – Von 1600 bis zur Gegenwart –
Uitg.: Heinz Moos Verlag, München, Duitsland
G.F. Callenbach N.V., Nijkerk, Nederland
P.C. Vis (2012)
‘Johannes van Call’
Eindscriptie Masterstudie Kunstgeschiedenis
Universiteit van Amsterdam
J.C. Le Blon (1722)
‘Coloritto, or the harmony of colouring in painting: reduced to mechanical practice, under easy precepts, and infalible rules; together with some colour’d figures, in order to render the said precepts and rules intelligible, not only to painters, but even to all lovers of painting’ (with parallel French text)
Uitgever onbekend, Londen, U.K.
KB Koninklijke Bibliotheek – Nationale bibliotheek van Nederland
URL: https://www.kb.nl