De afdruk werd over een touw of een stok gehangen en was na even aandrogen klaar om op het biscuit (één keer gebakken aardewerk) te worden overgebracht. Het was de taak van de snijdster van de drukkersploeg om de verschillende delen van het decor uit te knippen. De oplegster legde het patroon vervolgens met de beeldzijde naar beneden op het biscuit. Het werkstuk kwam dan onder handen van de wrijfster, die de prent met een vochtige spons, een stevige borstel en een stijf opgerolde lap flanel, de zogenaamde rubber, aandrukte op het biscuit. Het aardewerk was nu gereed om gebakken te worden.