DE VLAKDRUKTECHNIEK
(Engels: Planographic printing, Frans: Impression à plat, Duits: Flachdruck)
Copyright tekst: auteur Hans Rensema in memoriam
Het aanzien van illustraties wordt in de negentiende en twintigste eeuw in belangrijke mate bepaald door de ontwikkeling van nieuwe reproductie technieken. Naast de gravure wordt steeds vaker gebruik gemaakt van de vlakdruk (lithografie of steendruk) die voor het eerst het tekenen en drukken van grijstonen mogelijk maakte waardoor de afbeeldingen steeds gedetailleerder en verfijnder werden. Ook werd het eindelijk mogelijk om in kleur te gaan drukken. De uitvinding van de fotografie in diezelfde periode zorgde er voor dat de technische mogelijkheden van de tekenaars en drukkers aanzienlijk werden uitgebreid.
Na de hoogdruk en de diepdruk is de vlakdruk de jongste drukfamilie. Hiertoe worden alle druktechnieken gerekend waarbij de inkt min of meer op het oppervlak van de drukvorm ligt.
Ze zijn allemaal gebaseerd op hetzelfde eenvoudige principe: water en vet stoten elkaar af, maar daarover later meer.
Monotypie
De meest simpele en tevens oudste vorm van vlakdruk is de monotypie of monoprint.
Als uitvinder beschouwt men de zeventiende eeuwse Italiaanse kunstenaar Giovanni Benedetto Castiglione, die ook wel ‘Il Grechetto’ wordt genoemd (1609/1616 – 1664/1670)
Op een glazen of metalen plaat wordt met olieverf of drukinkt *) geschilderd; zolang de verf of inkt nog nat is kan er een afdruk op papier van worden gemaakt, op dezelfde manier als bij de houtsnede omdat er geen hoge druk voor nodig is.
*) verwarrend: in de drukkerswereld wordt drukinkt door de vaklui ‘verf’ genoemd
De monotypie levert een eenmalige druk of ‘unicum’ op en is daarom een medium dat niet erg interessant is voor uitgevers en drukkers.
Na de uitvinding van de lithografie konden pas afgedrukte monotypieën waarvan de inkt nog niet was gedroogd worden overgebracht op een lithosteen of gegreinde metalen plaat, zodat hiervan toch wel een oplage kon worden gedrukt.
Lithografie
(E: (Auto-)lithography, Fr: Lithographie, D: Lithographie, Steindruck)
Nadat Aloys Senefelder (1771-1834) kort na de Franse Revolutie in 1796 in München de lithografie had uitgevonden was het voor kunstenaars mogelijk geworden om direct, en dus veel spontaner dan dat bij de houtsnede en de gravure het geval is, te tekenen op het medium waarvan ook gedrukt wordt n.l. de lithografische steen.
Zelf noemde hij deze druktechniek ‘Chemische Druckerey’.
Wel moest er, net als bij de hoogdruk en de diepdruk, nog steeds ‘in spiegelbeeld’ getekend worden. Dit veranderde pas na de ontwikkeling van de fotografie en het offset procedé.
Het dodenmasker van Aloys Senefelder, gips- afgietsel (Princeton University Library)

recto
Portret van Aloys Senefelder door Nicolas Henri Jacob, monochrome litho gedrukt door Godefroy Engelmann, afkomstig uit Aloys Senefelder’s vakboek ‘L’art de la lithographie ou instruction pratique’ (1819) *) waarvoor Jacob ook de titelpagina tekende.
*) De oorspronkelijke titel van dit boek dat in 1818 in München door Senefelder zelf werd uitgegeven luidde: ‘Vollständiges Lehrbuch der Steindrucker, enthaltend eine richtige und deutliche Anweisung zu den verschiedenen Manipulationsarten derselben in allen ihren Zweigen und Manieren, nebst einer vorangehende ausführlichen Geschichte dieser Kunst von ihrem Entstehen bis auf gegenwärtige Zeit’.
Titelpagina ‘L’art de la lithographie ou instruction pratique’ van Senefelder, monochrome litho van Nicolas-Henri Jacob
Lithografische steen’
Deze speciale kalksteen, de zgn. ‘Solnhofer steen’ is een steensoort met een zeer fijne structuur en kleine poriën die bestaat uit chemisch verontreinigde koolzure kalk (CaCO3).
De kleur van de steen varieert, afhankelijk van de hoeveelheid ijzer die er in zit, van geel en leverkleurig tot grijs en blauw. De blauwe stenen zijn het hardst en het fijnst van structuur en worden daarom vaak gebruikt voor gedetailleerd tekenwerk dat in een grote oplage moet worden gedrukt.
De steensoort wordt gevonden in de Zuid Duitse landstreek Beieren bij de plaatsjes Kelheim, Pappenheim en Solnhofen maar komt ook voor in de Franse Jura, Italië, Oostenrijk, Engeland en Noord-Afrika. Ook Canada exporteert goede lithografische stenen.
De formatie waaruit deze steen wordt gedolven behoort tot het Boven – Jura en is ongeveer 161 tot 145 miljoen jaar oud. De Solnhofer steen bevat vaak grote en kleine fossielen, een eigenschap waarvan lithografen en drukkers soms ernstige hinder kunnen ondervinden.
De steendruk werd in 1796 min of meer bij toeval ontdekt door de zanger, muzikant, componist en schrijver van toneelstukken Aloys Senefelder. Hij was op zoek naar een methode om gemakkelijk muzieknoten te drukken. In die tijd konden partituren alleen maar handmatig worden gekopieerd of ze werden gedrukt als houtsnede of gravure wat betekende dat het maken van de drukvorm en het drukken van een grote oplage een zeer moeizame en tijdrovende bezigheid was. Met de komst van de boekdruk kon er weliswaar sneller worden gedrukt maar voor het drukken van bladmuziek moest er dan wel een uiterst ingewikkelde en omslachtige manier van zetten worden gebruikt waarbij het zetsel gemakkelijk in pastei kon vallen wat dus ook met grote regelmaat gebeurde. Dit feit en de hoge kosten van het laten zetten van bladmuziek waren voor Senefelder aanleiding om op zoek te gaan naar een andere oplossing.
De steendruk stelde tekenaars en drukkers in staat om relatief snel veel afdrukken te maken en bovendien bood de techniek de mogelijkheid om in kleur te drukken.
Kleurenlithografie
De uitvinding van de kleuren- of chromolithografie door de in Duitsland geboren en in Frankrijk levende Godefroy Engelmann (1788-1839) maakten de productie van en masse geproduceerde steendrukken in kleur mogelijk. Na in Parijs schilderen en tekenen te hebben gestudeerd in Jean-Baptiste Regnault’s atelier en in München te zijn opgeleid als lithogaaf begon Engelmann een drukkerij in de Franse stad Mulhouse. In de zomer van 1817 stichtte hij in Parijs de steendrukkerij ‘Engelmann et Graf’. Twintig jaar later verkreeg hij een Engels octrooi op zijn methode om kleurenlitho’s te drukken. Bij de chromolithografie moest elke kleur op een aparte steen worden getekend en dus ook apart worden gedrukt, soms waren dat wel 10 of meer drukgangen. Er zijn reproducties van schilderijen bekend waar meer dan 20 stenen aan te pas kwamen! Ondanks deze moeizame manier van werken zorgde dit procedé toch voor een enorme verbetering van de kwaliteit van het drukken in kleur.
Portret van Godefroy Engelmann, monochrome litho
Bij de kleurengravure en de kleurenets moest elke afzonderlijke afdruk nog met de hand worden ingekleurd met aquarelverf wat vaak een onregelmatig en nogal pover resultaat opleverde. Ook technieken om meerkleurendrukken van gravures en etsen te maken met methodes als ‘à la poupée’, ‘au repérage’ en de ‘puzzelprent’ werden vanwege de hoge kosten relatief weinig toegepast. (zie ook Diepdruk–‘Meerkleurendruk’)
Naast de toepassing als boekillustratie werd de chromolithografie commercieel vooral gebruikt om reproducties van schilderijen te maken en werd de techniek veelvuldig toegepast in de reclame: de Parijse straataffiches uit de ‘Belle Epoque’ van kunstenaars als Jules Chéret, Henri de Toulouse – Lautrec en de ‘Art Nouveau’ (‘Jugendstil’) affiches van Alphonse Maria Mucha zijn daar prachtige voorbeelden van.
Straataffiche uit 1888 van Jules Chéret, chromolitho
Straataffiche uit 1892 van Henri de Toulouse-Lautrec, chromolitho
(dit grote affiche is in twee aparte delen gedrukt)
Affiche uit 1898 van Alphonse Maria Mucha, chromolitho
Op afbeelding hieronder is de eerste houten lithopers te zien die Senefelder ontwierp en aan het eind van de 18e eeuw liet bouwen.
Senefelder’s eerste steendrukpers
Een modernere versie van deze pers die gemaakt is van gietijzer werd aan het begin van de 20e eeuw door de firma Karl Krause in Leipzig gebouwd. Met deze persen kon men per drukgang telkens maar één afdruk maken.
Een gietijzeren lithopers van de firma ’Karl Krause’ van rond 1900
In de hoogtijdagen van het stoomtijdperk, zo rond 1900, werden er persen ontwikkeld waarmee men sneller een grote oplage kon drukken, de zgn. steendruksnelpersen die werden aangedreven door stoommachines. De pers die hieronder te zien is kon maximaal 600 afdrukken per uur maken. Bij dit type pers gebeurde zowel het heen en weer bewegen van de tafel met daarop de betekende en geprepareerde steen als het bevochtigen en inrollen met drukinkt op mechanische wijze. Er werkten drie mensen aan deze pers: iemand voor de papierinleg, een ‘papieruitlegger’ en de ‘inkter’. De ‘inkter’ was een drukker die het inkt- en vochtwerk van de pers bediende en die samen met de ‘papieruitlegger’ voortdurend de kwaliteit van het drukwerk controleerde.
Steendruksnelpers, gietijzeren productiepers uit 1910 gebouwd door de firma Faber &Schleicher in Offenbach am Main, Duitsland (foto: ‘Drukkunstmuseum’, Maastricht)
‘De techniek van het lithograveren’
Het principe van de lithografie is hieronder schematisch te zien en gaat als volgt in zijn werk: De bovenkant van een steen wordt met fijn zand, carborundumpoeder en water geheel vlak en glad geschuurd en daarna met een glazen loper, water en fijn carborundumpoeder voorzien van een ‘grein’. Door het greinen ontstaat er aan het oppervlak een heel fijn putjespatroon. De steen wordt vervolgens hygroscopisch gemaakt met een oplossing van aluin in water dat na enige tijd wordt afgespoeld.
Als de steen is gedroogd kan er op worden getekend met vet krijt, vette potloden of touche (d.i. vette inkt) die al dan niet verdund is met water om verschillende grijstinten te kunnen schilderen (aquarelleren). (A)
De vette bestanddelen van de tekenmaterialen dringen in de kalksteen, zodat deze op die plaatsen vet aantrekkend en dus waterafstotend worden.
De lithograaf moet er voor zorgen dat zijn handen tijdens het tekenen de steen niet aanraken ivm. het vet dat zich op de huid bevindt. Wanneer de tekening gereed is wordt de steen voorzien van een laagje zure gom (d.i. in water opgeloste Arabische gom waaraan een kleine hoeveelheid salpeterzuur is toegevoegd), waardoor het oppervlak van de steen licht wordt geëtst. (B)
Na een nacht in de zure gom te hebben gestaan wordt deze afgespoeld om het etsprocedé te stoppen.
Vervolgens wordt de steen ingesmeerd met pure gom, gedroogd en wordt de tekening met terpentijn uitgewassen zodat de oorspronkelijk zwarte tekening nog slechts als een vage, lichtbruine vorm te zien is. Na te zijn ingesmeerd met tinctuur (d.i. een oplossing van terpentijn, lithografisch krijt en asfalt) en is gedroogd wordt de steen weer met water afgewassen.
De graficus Cor Visser in 1941 werkend aan een portret van koningin Wilhelmina, foto van een onbekende fotograaf, Rijksmuseum, Amsterdam
Deze stap in het drukprocedé is nodig om het nog zwakke vetbeeld op de steen te versterken. Wanneer er een grote oplage moet worden gedrukt wordt de tinctuur zelfs ingebrand. Als de steen nu met gomwater vochtig wordt gehouden kan deze met behulp van een leren rol worden ingerold met vette drukinkt waarbij alleen de betekende delen met inkt worden bedekt omdat de met gomwater bevochtigde, onbetekende delen het vet afstoten (C). Het afdrukken gebeurt op een rijverpers. Een rijver is een dikke houten plank die aan de onderzijde is afgerond en bekleed is met een strip leer (D). De met gomwater bevochtigde en ingeïnkte steen ligt in de pers op een vlakke tafel. Op de steen wordt een vel papier gelegd met daarop een zgn. ‘glansdekker’ (d.i. een plaat karton of board) die aan de bovenkant goed is ingevet met schapenvet (talg). Met een hefboom wordt de rijver op de rand van de steen geplaatst, waarna de gehele tafel, – met steen, papier en glansdekker- , onder hoge druk onder de rijver wordt doorgedraaid tot de rijver de tegenover liggende rand van de steen heeft bereikt. Ten slotte wordt de druk van de rijver gehaald, de tafel weer teruggedraaid naar zijn uitgangspositie en kan de afdruk voorzichtig worden opgepakt van de steen om te drogen.
Het principe van de vlakdruk (steendruk)
Detail van een betekende en bekraste steen (vergr. 50x)
Lichtdruk
(E: Collotype, Fr: Phototypie, D: Lichtdruck)
Deze vlakdruktechniek die in Nederland ook wel collotypie, phototypie of Albertotypie wordt genoemd werd rond 1854 uitgevonden door de Fransman Alphonse Louis Poitevin en verbeterd door Ferdinand Jean Joubert. In 1875 werd de methode vervolmaakt door Joseph Albert waardoor deze reproductietechniek geschikt werd voor commerciële toepassing. De lichtdruk berust op de lichtgevoeligheid van gelatine die is vermengd met ammonium-, kalium- of natriumbichromaat. De drukvorm (een glazen of metalen plaat) wordt met dit mengsel ingesmeerd en vervolgens langs fotografische weg belicht mbv. een hogedrukkwiklamp en een contactnegatief. Aan het licht blootgesteld verhardt de gelatine en houd op die plaats de inkt vast. De onbelichte gelatine is hygroscopisch en stoot daardoor de inkt af. Voor, tijdens en na het drukken moet de gelatinelaag wel voortduren vochtig worden gehouden.
De verharde delen hebben een karakteristiek wormachtig patroon, de zgn. ‘Runzelkorn’. Met de lichtdruk was het mogelijk om zonder raster halftoonafbeeldingen te reproduceren.
Dit proces gaf een zeer hoge kwaliteit, maar de techniek was kostbaar doordat het nogal bewerkelijk is en ook veel misdrukken genereert.
Lichtdrukstructuur, sterk uitvergroot ( ‘Runzelkorn’)
Offset
Lithostenen zijn erg onhandig in het gebruik omdat ze nogal zwaar zijn, zeker de grotere stenen, die ook nog dikker moeten zijn om breken tijdens het drukken te voorkomen. Om bijvoorbeeld de eerder genoemde affiches van Henri de Toulouse-Lautrec te kunnen drukken werden er zelfs stenen van ongeveer een meter breed en 1.50 meter lang, bij een dikte van tot wel 18 cm voor gebruikt die honderden kilo’s zwaar waren.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat men al vrij snel op zoek ging naar een meer hanteerbare vervanging van de stenen en ontdekte dat een gegreinde metalen plaat op vrijwel dezelfde manier bewerkt kon worden als een lithosteen en goed als vervangende drukvorm kon worden gebruikt. Bovendien kunnen dergelijke dunne platen rond een cilinder worden gespannen, zodat er een doorlopende drukgang gemaakt kan worden. Deze rotatiedruk werkt uiteraard een stuk sneller dan de traditionele lithopers, waarbij de tafel steeds heen en weer moet worden bewogen. De rotatiepers werd rond 1850 uitgevonden door de Engelsman Richard March Hoe.
Deze techniek, die rond 1905 verder werd uitgewerkt, zou uiteindelijk leiden tot het offset-procedé. In de eerste jaren van de twintigste eeuw ontwikkelden de Amerikaan Ira W. Rubel en de Duitser Caspar Hermann onafhankelijk van elkaar offsetpersen die hoogwaardig drukwerk op papier konden maken. De offsetdruk is tegenwoordig de meest gebruikte druktechnieken ter wereld.
De drukvorm bestaat uit een dunne gegreinde aluminium plaat die rond een cilinder is gespannen waarop langs fotografische weg een beeld is aangebracht. Afbeeldingen moeten wel eerst gerasterd worden, dwz. ze moeten worden opgedeeld in kleine puntjes.
Om een afdruk te krijgen van een offsetplaat moet deze vóór het inrollen met inkt eerst vochtig worden gemaakt. Het drukken werkt dus op vrijwel identieke manier als bij de steendruk met als groot verschil dat de inkt niet direct van de drukvorm op het papier wordt gedrukt maar eerst op een rubberen doek, dat eveneens rond een cilinder is gespannen. Vervolgens drukt dit rubberdoek het beeld op het papier. Door dit tussentijds overzetten (Eng. = ‘offset’) van het beeld hoeft het oorspronkelijke beeld op de plaat niet meer spiegelbeeldig te zijn.
Bij full colour producties, zoals boeken, kranten en tijdschriften gebruikt men het vierkleuren-druksysteem CMYK (Cyaan, Magenta, Yellow en Key, waarbij Key vaak, maar niet altijd, zwart is). Er zijn dus vier afzonderlijke drukgangen nodig om het papier te bedrukken. Tegenwoordig maakt men gebruik van de vierkleurenpers, die in feite neerkomt op vier (maar soms ook wel vijf of zes) geïntegreerde offsetpersen waarbij elke pers het bedrukte papier doorgeeft aan de volgende. Bij deze moderne, zogenaamde ‘nat-op-nat’ persen hoeft de inkt niet tussentijds te drogen voordat het papier aan de volgende kleursectie wordt doorgegeven.
Moderne ‘nat-op-nat’ offsetpers (vier kleuren + 1x coating of een vijfde kleur)
Het vierkleuren offsetprocedé waarbij het papier tweezijdig wordt bedrukt
BRONNEN VLAKDRUKTECHNIEK
F. van der Linden (1980)
‘De grafische technieken’ (Cantecleer Handboeken deel XII)
Uitg.: Cantecleer, De Bilt, Nederland
J. te Kiefte (1986)
‘In grote lijnen’ Teken- en schildermaterialen – Grafische technieken
Uitg.: Walva – Boek (Walva Vaassen B.V.), Apeldoorn, Nederland
G.Z. Antreasian en C. Clinton (1971)
‘The Tamarind Book of Lithography: Art & Techniques’
Uitg.: Harry N. Abrams, Inc., Publishers, New York, U.S.A.
H.H. Krause (2007) ‘Geschichte der Lithographie: Spiegelwelt – gespiegelte Welt’ Uitg.: Reinhard Welz Vermittler Verlag e.K., Mannheim, Duitsland